visa
(v)
(känsla)
|
betonen
(v)
(känsla)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
betoond
betonen
betoont
betoonden
betoonde
|
visa
(v)
(manifestera)
|
wijzen
(v)
(manifestera)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gewezen
wijst
wijzen
wees
wezen
|
visa
(v)
(föreställning)
|
zeggen
(v)
(föreställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gezegd
zeggen
zegt
zegden
zegde
|
visa
(v)
(tecken)
|
kenbaar maken
(v)
(tecken)
|
visa
(v)
(utställning)
|
laten zien
(v)
(utställning)
|
visa
(v)
(manifestera)
|
aangeven
(v)
(manifestera)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangegeven
geven aan
geeft aan
gaven aan
gaf aan
|
visa
(v)
(förklara)
|
licht werpen op
(v)
(förklara)
|
visa
(v)
(föra ut)
|
introduceren
(v)
(föra ut)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
geïntroduceerd
introduceren
introduceert
introduceerde
introduceerden
|
visa
(v)
(tecken)
|
zeggen
(v)
(tecken)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gezegd
zeggen
zegt
zegden
zegde
|
visa
(v)
(föreställning)
|
aanduiden
(v)
(föreställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangeduid
duiden aan
duidt aan
duidden aan
duidde aan
|
visa
(v)
(riktning)
|
betonen
(v)
(riktning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
betoond
betonen
betoont
betoonden
betoonde
|
visa
(v)
(känsla)
|
aangeven
(v)
(känsla)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangegeven
geven aan
geeft aan
gaven aan
gaf aan
|
visa
(v)
(riktning)
|
zeggen
(v)
(riktning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gezegd
zeggen
zegt
zegden
zegde
|
visa
(v)
(utställning)
|
tonen
(n)
(v)
(utställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
getoond
toont
tonen
toonde
toonden
|
visa
(v)
(television)
|
vertonen
(v)
(television)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
vertoond
vertoont
vertonen
vertoonde
vertoonden
|
visa
(v)
(bio)
|
in de hoofdrol hebben
(v)
(bio)
|
visa
(v)
(mening)
|
uiten
(v)
(mening)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
geüit
uiten
uit
uitten
uitte
|
visa
(v)
(tecken)
|
aanwijzen
(v)
(tecken)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangewezen
wijzen aan
wijst aan
wees aan
wezen aan
|
visa
(v)
(manifestera)
|
aanduiden
(v)
(manifestera)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangeduid
duiden aan
duidt aan
duidden aan
duidde aan
|
visa
(v)
(tecken)
|
betonen
(v)
(tecken)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
betoond
betonen
betoont
betoonden
betoonde
|
visa
(v)
(riktning)
|
wijzen
(v)
(riktning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gewezen
wijst
wijzen
wees
wezen
|
visa
(v)
(riktning)
|
aanwijzen
(v)
(riktning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangewezen
wijzen aan
wijst aan
wees aan
wezen aan
|
visa
(v)
(föreställning)
|
kenbaar maken
(v)
(föreställning)
|
visa
(v)
(känsla)
|
tonen
(n)
(v)
(känsla)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
getoond
toont
tonen
toonde
toonden
|
visa
(v)
(förklara)
|
demonstreren
(v)
(förklara)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gedemonstreerd
demonstreren
demonstreert
demonstreerden
demonstreerde
|
visa
(v)
(föremål)
|
aanduiden
(v)
(föremål)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangeduid
duiden aan
duidt aan
duidden aan
duidde aan
|
visa
(v)
(föreställning)
|
wijzen
(v)
(föreställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gewezen
wijst
wijzen
wees
wezen
|
visa
(v)
(föreställning)
|
aanwijzen
(v)
(föreställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangewezen
wijzen aan
wijst aan
wees aan
wezen aan
|
visa
(v)
(tecken)
|
aanduiden
(v)
(tecken)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangeduid
duiden aan
duidt aan
duidden aan
duidde aan
|
visa
(v)
(tecken)
|
wijzen
(v)
(tecken)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gewezen
wijst
wijzen
wees
wezen
|
visa
(v)
(förklara)
|
belichten
(v)
(förklara)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
belicht
belichten
belicht
belichtte
belichtten
|
visa
(v)
(manifestera)
|
aanwijzen
(v)
(manifestera)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangewezen
wijzen aan
wijst aan
wees aan
wezen aan
|
visa
(v)
(riktning)
|
kenbaar maken
(v)
(riktning)
|
visa
(v)
(förklara)
|
uitleggen
(v)
(förklara)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
uitgelegd
legt uit
leggen uit
legden uit
legde uit
|
visa
(v)
(tänder)
|
ontbloten
(v)
(tänder)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
ontbloot
ontbloot
ontbloten
ontblootte
ontblootten
|
visa
(v)
(föremål)
|
tonen
(n)
(v)
(föremål)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
getoond
toont
tonen
toonde
toonden
|
visa
(v)
(riktning)
|
aanduiden
(v)
(riktning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangeduid
duiden aan
duidt aan
duidden aan
duidde aan
|
visa
(v)
(föreställning)
|
betonen
(v)
(föreställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
betoond
betonen
betoont
betoonden
betoonde
|
visa
(v)
(känsla)
|
wijzen
(v)
(känsla)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gewezen
wijst
wijzen
wees
wezen
|
visa
(v)
(manifestera)
|
zeggen
(v)
(manifestera)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gezegd
zeggen
zegt
zegden
zegde
|
visa
(v)
(känsla)
|
kenbaar maken
(v)
(känsla)
|
visa
(v)
(föreställning)
|
tonen
(n)
(v)
(föreställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
getoond
toont
tonen
toonde
toonden
|
visa
(v)
(förklara)
|
uiteenzetten
(v)
(förklara)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
uiteengezet
zetten uiteen
zet uiteen
zetten uiteen
zette uiteen
|
visa
(v)
(föra ut)
|
uitbrengen
(n)
(v)
(föra ut)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
uitgebracht
brengt uit
brengen uit
brachten uit
bracht uit
|
visa
(v)
(föra ut)
|
presenteren
(v)
(föra ut)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gepresenteerd
presenteert
presenteren
presenteerden
presenteerde
|
visa
(v)
(känsla)
|
aanwijzen
(v)
(känsla)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangewezen
wijzen aan
wijst aan
wees aan
wezen aan
|
visa
(v)
(tecken)
|
aangeven
(v)
(tecken)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangegeven
geven aan
geeft aan
gaven aan
gaf aan
|
visa
(v)
(föremål)
|
betonen
(v)
(föremål)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
betoond
betonen
betoont
betoonden
betoonde
|
visa
(v)
(förklara)
|
toelichten
(v)
(förklara)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
toegelicht
lichten toe
licht toe
lichtte toe
lichtten toe
|
visa
(v)
(känsla)
|
zeggen
(v)
(känsla)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gezegd
zeggen
zegt
zegden
zegde
|
visa
(v)
(föremål)
|
kenbaar maken
(v)
(föremål)
|
visa
(v)
(television)
|
uitzenden
(v)
(television)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
uitgezonden
zendt uit
zenden uit
zond uit
zonden uit
|
visa
(v)
(riktning)
|
aangeven
(v)
(riktning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangegeven
geven aan
geeft aan
gaven aan
gaf aan
|
visa
(v)
(riktning)
|
tonen
(n)
(v)
(riktning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
getoond
toont
tonen
toonde
toonden
|
visa
(v)
(känsla)
|
aanduiden
(v)
(känsla)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangeduid
duiden aan
duidt aan
duidden aan
duidde aan
|
visa
(v)
(föremål)
|
aanwijzen
(v)
(föremål)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangewezen
wijzen aan
wijst aan
wees aan
wezen aan
|
visa
(v)
(föremål)
|
wijzen
(v)
(föremål)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gewezen
wijst
wijzen
wees
wezen
|
visa
(v)
(manifestera)
|
betonen
(v)
(manifestera)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
betoond
betonen
betoont
betoonden
betoonde
|
visa
(v)
(föremål)
|
aangeven
(v)
(föremål)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangegeven
geven aan
geeft aan
gaven aan
gaf aan
|
visa
(v)
(föremål)
|
zeggen
(v)
(föremål)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gezegd
zeggen
zegt
zegden
zegde
|
visa
(v)
(tecken)
|
tonen
(n)
(v)
(tecken)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
getoond
toont
tonen
toonde
toonden
|
visa
(v)
(manifestera)
|
kenbaar maken
(v)
(manifestera)
|
visa
(v)
(mening)
|
te kennen geven
(v)
(mening)
|
visa
(v)
(utställning)
|
demonstreren
(v)
(utställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
gedemonstreerd
demonstreren
demonstreert
demonstreerden
demonstreerde
|
visa
(v)
(manifestera)
|
tonen
(n)
(v)
(manifestera)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
getoond
toont
tonen
toonde
toonden
|
visa
(v)
(föreställning)
|
aangeven
(v)
(föreställning)
|
visad
visar
visar
visade
visade
|
aangegeven
geven aan
geeft aan
gaven aan
gaf aan
|